Oude Drukken
Oude Drukken
De Richtlijnen voor Oude Drukken vormen een subset van de Richtlijnen voor Boekmateriaal.
Voorgeschiedenis
Ad hoc Commissie
Op 20 maart 1996 werd door Pica een "Ad hoc Commissie Oude Drukken" ingesteld, met als taak:
Het opstellen van een formaat en richtlijnen voor het beschrijven van oude drukken en het bewerken van ontleende STCN-titels ten behoeve van bibliotheken, die de wens te kennen hebben gegeven hun collectie oude drukken met behulp van het Pica Catalogiseersysteem te willen beschrijven.
Aan deze commissie namen deel de vertegenwoordigers van de Koninklijke Bibliotheek en de STCN, de Universiteitsbibliotheken Groningen, Leiden, Maastricht en Nijmegen, alsmede twee vertegenwoordigers van Pica, te weten mevrouw B. Sierman en de heer J.M. Feijen (voorzitter). Reeds na drie bijeenkomsten van de "Ad hoc Commissie Oude Drukken", werden in oktober de nieuwe richtlijnen officieel opgeleverd en vanaf 13 oktober 1986 was het mogelijk om oude drukken met behulp van deze zogeheten Subset in Pica te catalogiseren.
Resultaat
Gezien de specifieke problematiek van de beschrijving van oude drukken, is het niet vreemd dat de richtlijnen voor de beschrijving van oude drukken in verscheidene opzichten duidelijk afweken van de richtlijnen voor het beschrijven van modern (lees: machinaal geproduceerd) drukwerk. Kern van de Subset was dan ook het hoofdstuk "Overnemen van de titelgegevens", waarin de tweede alinea een sleutelrol vervult:
De tekst van het titelblad (titel, auteurs, editie, illustratie enz. en impressum) wordt met de verplichte c.q. noodzakelijke verkortingen ongewijzigd qua structuur en volgorde overgenomen.
Nog een zwaartepunt vormde het hoofdstuk "Behandeling van herdrukken en edities", waarin aanzienlijke afwijkingen voorkwamen van de gangbare regels voor herdrukken. Nieuw waren ook de bij dit type materiaal behorende regels voor de overname van de interpunctie van het titelblad en, bijvoorbeeld, regels voor de reductie van kapitalen. Daarnaast werd het formaat in centimeters verruild voor het bibliografische (vouw)formaat. En op lokaal niveau kon, ter unieke identificatie van de bewuste editie, de STCN- of ISBD(A)-vingerafdruk worden ingevoerd.
Andere onderdelen van de Subset boden de mogelijkheid om de publicatie op inhoudelijke kenmerken (op algemeen niveau) te ontsluiten, en om bandinformatie en provenancegegevens op lokaal niveau in te voeren. Tenslotte bood de algemene drukkersthesaurus (een fenomeen dat bij de private file van de STCN al lang succesvol in gebruik was) de mogelijkheid de oude drukken-collecties op algemeen niveau te ontsluiten op drukker of boekverkoper.
Tegelijk met het officieel maken van de Subset bood Pica de bibliotheken de mogelijkheid om titels uit de STCN-private file over te hevelen naar en te gebruiken in het GGC. Een schat aan kwalitatief hoogwaardige bibliografische gegevens kwam op deze wijze ter beschikking.
Een tussenstand
Meerdelige Publicaties (MP's) en Seriële Publicaties (SP's)
In de eerste jaren nadat de Subset verschenen was, voerden nog maar weinig bibliotheken structureel hun oude drukken in het GGC in. Die bibliotheken die dat wel deden, konden toen vrij gemakkelijk de afspraak maken dat er bij meerdelige publicaties met onzelfstandige deeltitels, zou worden afgezien van zogeheten koepel-deel constructies, maar volstaan met één PPN voor het gehele meerdelige werk. De Adviescommissie Oude Drukken stelt zich in de nieuwe Subset expliciet achter deze afspraak, die destijds weliswaar nergens zwart op wit is vastgelegd maar waaraan wel verschillende bibliotheken zich allengs zijn gaan houden. Bij meerdelige publicaties met zelfstandige deeltitels zijn koepel-deel constructies wel gebruikelijk.
Ook bij het beschrijven van oude seriële publicaties kunnen de regels voor de beschrijving van moderne seriële publicaties (SP's) niet zonder meer gebruikt worden. Er zijn diverse bibliografische kenmerken van oude SP's die opgenomen dienen te worden in de beschrijving, maar die niet passen binnen het stramien van een moderne SP-beschrijving. Daarom treft men in Bijlage 3 een aantal extra richtlijnen voor de beschrijving van dit complexer materiaal.
Retro-conversie
Zeven jaar na de verschijning van de Subset zijn vrijwel alle grote bibliotheken ertoe overgegaan hun oude drukken in het GGC in te voeren. Enerzijds is er een gestage invoer van autoptisch beschreven oude drukken, anderzijds ziet men een steeds grotere massa van titels die door middel van retro-conversie in het GGC zijn opgenomen. Het in het oog springende probleem dat zich bij de invoer van oude drukken steeds duidelijker aandient, is dat van de identificatie: is de editie die de titelbeschrijver op het scherm ziet, identiek aan de editie die hij of zij wil invoeren. Voor degene die bekend is met de specifieke problematiek van oude drukken, zal het duidelijk zijn dat het identificatieprobleem ten gevolge van de retro-conversie alleen kan worden weggenomen door de betreffende titels door middel van autopsie te corrigeren. Los van de problemen van de retro-conversie, constateerden leden van de "Ad hoc Commissie Oude Drukken" een verontrustende toename van afwijkingen van de Subset. Zo wordt bijvoorbeeld het bibliografische formaat, als het al correct wordt vastgesteld, op minstens drie verschillende wijzen ingevoerd. Ook de paginering wordt op verschillende manieren opgegeven: de ene bibliotheek telt de titelpagina niet mee, de andere bibliotheek telt de ongenummerde bladen van het nawerk bij de genummerde bladen van het hoofdwerk. Het zal duidelijk zijn dat de identificatie van edities hier ernstig door wordt bemoeilijkt en dat er onnodig veel extra tijd gaat zitten in de juiste invoer van een oude druk en/of de correctie van defecte beschrijvingen.
Een nog groter probleem is het verschijnsel dat editiegegevens die de ene bibliotheek heeft ingevoerd, zonder overleg worden gewijzigd door een andere bibliotheek, of dat gegevens - zoals het drukkers-ppn - worden verwijderd, hetgeen gevolgen heeft voor de bibliotheek die zijn collectie op die wijze hoopt te ontsluiten. Het bovenstaande wordt deels veroorzaakt doordat er buiten de beperkte kring van de toenmalige leden van de "Ad hoc Commissie Oude Drukken", nauwelijks bekendheid is gegeven aan de Subset; deels worden de problemen veroorzaakt doordat enkele richtlijnen in de Subset voor meer dan één uitleg vatbaar bleken te zijn. Het komt echter ook voor dat de Subset wordt genegeerd, zoals in 1992, toen nieuwe richtlijnen voor de beschrijving van pamfletten verschenen, waarin de WSF-bibliotheken geen rekening hielden met de regels van de hun bekende Subset.
Duidelijk is dat het beschrijven van oude drukken op deze wijze onnodig veel hinder ondervindt en dat er van uniformiteit weinig sprake is.
De adviescommissie oude drukken
Bovenstaande problematiek leidde in november 1992 tot een initiatief om verbetering in deze situatie te brengen. Een initiatief dat vrijwel unaniem gesteund werd door een vergadering van conservatoren en beschrijvers van oude drukken die in de Koninklijke Bibliotheek werd gehouden. Elf bibliotheken waren vertegenwoordigd. Als gevolg hiervan stelde het bestuur van Pica een uit zeven leden bestaande Adviescommissie Oude Drukken (AcOD) in, met als eerste taak de herziening van de Subset: revisie van de richtlijnen, rekening houdend met de nieuwe versie van het Centrale Systeem, en vergroting van de eenduidigheid ervan. De AcOD is in januari 1993 aan haar taak begonnen.
De subset herzien
De AcOD hecht er aan te melden, dat de Subset uit 1986 een gedegen stuk werk is, waarmee tot op de dag van vandaag uitstekende beschrijving zijn gemaakt. In de nieuwe Subset is van een totaal andere opzet dan ook geen sprake. De hierboven besproken problemen op het gebied van identificatie en uniformiteit worden - dat mag duidelijk zijn - nimmer veroorzaakt door tekortkomingen van de Subset.
Hieronder wordt, in grote lijnen, de bedoeling van de huidige Subset uiteengezet. Voor de technische details wordt verwezen naar de richtlijnen zelf, waar paragraafsgewijs en per kenmerkcode staat aangegeven hoe de gegevens dienen te worden ingevoerd.
Doel
De richtlijnen in deze verbeterde Subset zijn bedoeld voor het gezamenlijk catalogiseren van oude drukken met behulp van het Pica catalogiseersysteem. Als oude drukken worden voor de westerse cultuurkring in ieder geval beschouwd alle publicaties die voor 1800 verschenen zijn. Gezamenlijk catalogiseren stelt de hoogste eisen aan identificeerbaarheid van het beschreven item en aan uniformiteit in notatie. Met deze uitgangspunten voor ogen zijn de richtllijnen in de Subset opgesteld. Bovendien zijn deze richtlijnen niet alleen bestemd voor de bibliograaf onder de titelbeschrijvers, maar vormen zij de basisregels überhaupt voor de beschrijving van oude drukken in het GGC.
Principe
De tekst van het titelblad (titelblad (titel, auteurs, editie, illustratie enz. en impressum) blijft ongewijzigd qua spelling, structuur, volgorde en interpunctie. Ruimte voor eigen interpretatie is er niet. Kort gezegd komt het erop neer, dat de titelbeschrijver precies datgene reproduceert wat hij/zij ziet.
Eenduidige identificatie
Identificeerbaar beschrijven wordt deels al bereikt wanneer het bovenstaande principe strikt wordt gevolgd. Het doel is echter nog niet bereikt, want de tekst van het titelblad van bijvoorbeeld een quarto editie kan exact gelijk zijn aan die van een folio editie uit hetzelfde jaar. Een correcte vaststelling van het bibliografische formaat (kmc ;4062) brengt de identificatie van de editie een belangrijke stap dichterbij. Ter vervolmaking kan de collatieformule (kmc 4064) worden ingevoerd. De inhoud van deze kmc's is aan bibliografische regels gebonden. Het moge duidelijk zijn dat verkeerde formaten (bijv. in-4 in plaats van in-8) een andere editie suggereren en dientengevolge tot dubbele invoer leiden. Als hulp bij de identificatie van het bibliografische formaat is een speciale tabel opgenomen. Voor een juiste collatieformule dient de beschrijver zicht te richten naar het standaardwerk van Fredson Bowers. Met nadruk wordt hierbij aangetekend: weglaten van deze twee gegevens verdient de voorkeur boven verkeerd invullen ervan! Daarom is bovendien een juiste opgaven van de paginering nodig. Ook hier voorkomen de richtlijnen in de huidige opzet eigen interpretatie. Men geeft kortweg het aantal bedrukte, genummerde bladzijden. Het zo verkregen getal in kmc 4060 is slechts voor één uitleg vatbaar en vergemakkelijkt de identificatie aanzienlijk. Bij een v-status is de titelbeschrijver bovendien verplicht ook nog het aantal ongenummerde, bedrukte bladzijden te vermelden (tussen [ ]). Op deze wijze wordt in ieder geval voorkomen dat blanco bladzijden worden meegeteld, of ze nu tot de collatie behoren of tot de schutbladen. Ook wordt voorkomen dat ongenummerde bedrukte bladzijden opgeteld worden bij het aantal wel genummerde bladzijden, waardoor een getal in kmc 4060 verschijnt dat de identificatie zeer bemoeilijkt. Voor een complete opgave van de paginering, dus inclusief blanco bladzijden, dient men uit te wijken naar het exemplaarniveau (kmc 4860). Wanneer het bovenstaande volgens de richtlijnen wordt uitgevoerd, ontstaan in de gemeenschappelijke catalogus van oude drukken beschrijvingen, die een juiste identificatie op afstand in nagenoeg alle gevallen mogelijk maken.
Tenslotte is voor de unieke identificatie nog de mogelijkheid opgenomen de zogeheten STCN-vingerafdruk in te vullen. Immers: twee oude drukken, qua bovenstaande gegevens identiek, kunnen toch uit verschillend zetsel gezet zijn en dus twee verschillende edities vertegenwoordigen.
Overige gegevens
De Subset biedt verder de mogelijkheid om de publicatie in gecodeerde vorm inhoudelijk to ontsluiten. Reeds beschikbaar in de 'oude' Subset, maar nu geheel vernieuwd gezien de recente ontwikkelingen binnen het catalogiseersysteem, zijn de richtlijnen van de algemene drukkersthesaurus. Het is nu mogelijk om beroep, adres en uithangbord van de drukker/boekverkoper in te voeren. Verder is deze thesaurus qua format gelijk aan de drukkersthesaurus van de STCN, waardoor het overhevelen van gegevens zonder noemenswaardige problemen mogelijk is. De meegekopieerde Engelse termen kunnen met behulp van een in deze Subset bijgeleverde tabel gemakkelijk uniform worden vertaald.
Algemeen versus lokaal niveau
Uitdrukkelijk wordt erop gewezen dat gegevens die niet van wezenlijk belang zijn voor andere gebruikers, of die zelfs storend kunnen zijn in de uitvoer van andere bibliotheken, op lokaal c.q. exemplaar niveau dienen te worden ingevoerd. Ook een sobere beschrijving kan een correcte en adequate beschrijving zijn. Enkele voorbeelden van annotaties die uitsluitend op exemplaarniveau ingevoerd mogen worden zijn: elk gegeven over de band alsmede het aantal banden, notities over exlibrissen, handschriftelijke aantekeningen, enzovoort. Daarnaast worden ontraden: alle annotaties die geen kenmerkende of belangrijke verrijking van de beschrijving vormen: teksten als "Bladen tweezijdig bedrukt", "Titelpagina in rood en zwart", "Met index", enzovoort. Zelfs adviseert de Adviescommissie om kmc 4061 zo globaal mogelijk in te vullen, te weten "ill", omdat er zich voor wat betreft de illustraties voor 1800 veel kan afspelen op exemplaarniveau. Zo komt het niet zelden vor dat er door een vroegere bezitter een portret van de auteur is bijgebonden, dat niet tot de editie behoort. De notitie "portret" in kmc 4061 zorgt dan voor verkeerde informatie in andermans uitvoer.
Voorzichtigheid is geboden bij annotaties die informatie bevatten die niet afkomstig is uit de publicatie zelf, bijvoorbeeld gegevens over de eerste druk of eventuele oorspronkelijke titels. Het exemplaarniveau biedt ook in deze gevallen een goed alternatief. Het Pica-catalogiseersysteem biedt verschillende kmc's op exemplaarniveau waarin bibliotheken de door hun gewenste uitvoer kunnen beïnvloeden. De toevoeging "anno", bijvoorbeeld, kan desgewenst worden verkregen door invulling van kmc 4850. De editievermelding kan naar eigen inzicht worden beïnvloed door gebruik te maken van kmc 4820 (aanvullend) dan wel kmc 4821 (vervangend). Voor het formaat in centimeters gebruike men kmc 4862; voor een andere wijze van invulllen van de paginering of het aantal delen (inclusief banden), gebruike men kmc 4860. Zelfs voor de collatieformule kan gebruik worden gemaakt van een kmc op exemplaarniveau, te weten kmc 4864. Alle overige annotaties waar een bibliotheek voor haar specifieke wensen behoefte aan heeft, kunnen bijvoorbeeld worden ingevoerd in kmc 4801 of kmc 4802.
Status
Zelfs bij een r-status dient men bij beschrijvingen van oude drukken in ieder geval de identificerende gegevens te respecteren. Wijzigingen of toevoegingen die de editie zouden kunnen veranderen, dienen achterwege te blijven. Wel mag de geïdentificeerde editie "op niveau" gebracht worden, waarna eventueel de x-status kan worden toegekend.
Men mag ervan uitgaan, dat een x-status een bibliografisch correcte beschrijving representeert. Tenminste de bibliografisch belangrijke kmc's 4000, 4020, 4030 en 4060 dienen volgens de regels van de Subset te zijn gemaakt, opdat identificatie van de editie in nagenoeg alle gevallen geen probleem kan vormen.
Wanneer daarnaast de kmc 4062 volgens de richtlijnen in deze Subset is ingevuld, mag de invoerende bibliotheek de v-status aan de beschrijving toekennen. Verrijkingen blijven ook dan mogelijk, maar moeten steeds volgens de richtlijnen in deze Subset zijn ingevuld.
Over het algemeen zal er bij (gewenste) mutaties overleg gevoerd moeten worden met de aanhangende bibliotheken.
Door het systeem verplichte kmc's:
0500 |
(pos. 1-3) |
1100 |
(1e element) |
4000 |
(hoofdtitel) |
4030 |
(plaats) |
4062 |
(bibliografisch formaat) |
70XX |
(datum en selectiesleutel) |
Verder gelden bij het kopiëren van STCN-titels de verplichte aanpassingen genoemd in bijlage 5.
Voor de v-status gelden binnen deze subset geen andere verplichtingen dan de normale afspraken geldend voor boekmaterialen.
Uitgangspunten
De richtlijnen in deze Subset zijn gebaseerd op regels uit de volgende publicaties:
1. ISBD(A) : International standard bibliographic description for older monographic publications (Antiquarian). - 2nd., rev. ed. München [etc.] : Saur, 1991. (UBCIM publications. New Series ; vol. 3).
1e uitg.: 1980. - Index. ISBN 3-598-10988-1
2. ISBD(A) : Internationale standaard voor de bibliografische beschrijving van oude monografieën / uit het Engels. vert. [door Elly Cockx-Indestege]. Brussel : Koninklijke Bibliotheek Albert I, 1985.
Vertaling van de 1e editie van 1. ISBN 90-66337-019-X
3. The Eighteenth Century Short Title Catalogue : Cataloguing rules / [comp. By R.C. Alston ... et al.]. [London 1987].
Ook opgenomen in: Bibliography, machine readable cataloguing and the ESTC/ by R.C. Alston & M.J. Jannetta, [London] : The British Library 1987.
4. Bibliographic description of rare books : rules formulated under AACR 2 and ISBD(A) for the descriptive cataloging of rare books and other special printed materials / Office for Descriptive Cataloging Policy, Processing Services. Washington : Library of Congress, 1981.
ISBN 0-84440358-X
5. Descriptive cataloging of rare books. 2nd. ed. Washington : Cataloging Distribution Service, Library of Congress, 1991.
Oorspr. Titel: Bibliographic description of rare books, Washington : Library of Congress, 1981.
ISBN 0-8444-0690-2
6. Handleiding bij de beschrijving van oude en bijzondere drukken / onder red. van Elly Cockx-Indestege. Brussel : Archief- en Bibliotheekwezen in België, 1991. (Archief- en Bibliotheekwezen in België. Extranummer = Archives et bibliothèques de Belgique. Numéro spécial ; 42)
7. Handleiding voor de medewerkers aan de STCN. Tweede herziene uitgave. 's-Gravenhage, 1988.