Tekst uit de voortgangsrapportage:
"1. Problemen van het MARC 21-formaat
b. De samenhang tussen het MARC 21-formaat en catalogiseerregels
Op allerlei plaatsen blijkt de structuur van het MARC 21-formaat nauw samen te hangen met de eigenaardigheden van AACR2 en moeilijk of niet te verenigen met de Nederlandse Regels voor de titelbeschrijving. Voorbeelden hiervan:
Deze notitie sluit aan bij het derde en vierde gedachtenstreepje onder b hierboven:
Dat in MARC 21 de tags 110 en 111 functioneren als primaire corporatie- en congresnaamsingangen naast de tags 710 en 711 als secundaire, hangt direct samen met de regelwerken AACR2 en RDA. In AACR2 en RDA kunnen corporaties en congressen primaire auteursverantwoordelijkheid dragen, zodat de desbetreffende naamsingangen hoofdingang van een catalogusrecord worden. In RT3 kunnen voor corporaties en congressen alleen secundaire naamsingangen toegekend worden.
AACR2, 21.1B en 21.30E1 en Appendix A.4 en A.6B4: Regels voor corporatie- en congresnaamsingangen als hoofdingang resp. secundaire ingang van een catalogusrecord.
21.1B1. Definition
A corporate body is an organization or a group of persons that is identified by a particular name and that acts, or may act, as an entity. Consider a corporate body to have a name if the words referring to it are a specific appellation rather than a general description. Consider a body to have a name if, in a script and language using capital letters for proper names, the initial letters of the words referring to it are consistently capitalized, and/or if, in a language using articles, the words are always associated with a definite article. Typical examples of corporate bodies are associations, institutions, business firms, nonprofit enterprises, governments, government agencies, projects and programmes, religious bodies, local church groups identified by the name of the church, and conferences.
Some corporate bodies are subordinate to other bodies (e.g., the Peabody Museum of Natural History is subordinate to Yale University; the Annual General Meeting is subordinate to the Canadian Library Association).
Consider ad hoc events (such as athletic contests, exhibitions, expeditions, fairs, and festivals) and vessels (e.g., ships and spacecraft) to be corporate bodies.
21.1B2. General rule
Enter a work emanating1 from one or more corporate bodies under the heading for the appropriate corporate body (see 21.4B, 21.5B) if it falls into one or more of the following categories:
21.1B3.
If a work emanates from one or more corporate bodies and falls outside the categories given in 21.1B2, treat it as if no corporate body were involved. Make added entries under the headings for prominently named corporate bodies as instructed in 21.30E.
21.30E1.
Make an added entry under the heading for a prominently named corporate body, unless it functions solely as distributor or manufacturer. Make an added entry under a prominently named publisher if the responsibility for the work extends beyond that of merely publishing the item being catalogued. In case of doubt, make an added entry.
RDA, 19.2.1.1.1 en 19.2.1.1.2 en 19.3: vergelijkbaar met AACR2.
RT3, par. K 44:
Publikaties waarvoor één of meer corporaties eerste verantwoordelijkheid dragen worden beschreven op het eerste woord van de titel. Op de naam van de corporatie(s) plaatst men een verdubbeling. Uitzondering: Een uitzondering hierop wordt gevormd door muziekcorporaties in geval van corporatieve verantwoordelijkheid bij lichte muziek. Dergelijke corporaties kunnen wèl als primair hoofdwoord optreden (...)
In de Inleiding van RT3 wordt deze regelkeuze als volgt toegelicht:
De Commissie heeft zich bij de 1e druk van 1981 opnieuw gebogen over de vraag welk primair hoofdwoord moet worden toegekend aan een publikatie waarvoor een corporatie als eerste of als enige verantwoordelijkheid draagt.
De vraag is niet of een corporatie als auteur kan worden erkend. Die vraag is in Nederlandse regels nooit ontkennend beantwoord. Het probleem is niet van theoretische maar van praktische aard: is het verstandig om de naam van een corporatie als primair hoofdwoord op te nemen? Sedert 1953 is in de Nederlandse regels gekozen voor een hoofdingang op de titel van de publikatie, met verdubbeling op de naam van de corporatie. Daartoe zijn steeds de volgende argumenten aangevoerd: 1. de rol van een corporatie bij de totstandkoming van een werk is vaak moeilijk te bepalen; 2. bovendien waarborgt bij dit soort publikaties de extra ingang op titel een grotere mate van vindbaarheid. Het tweede argument ging slechts op voor landen als Nederland waar de 'dictionary catalogue', die steeds een ingang op titel en auteur geeft, weinig of geen toepassing heeft gevonden. Inmiddels heeft dit argument sterk aan kracht ingeboet, omdat in de OPC ook op de titel kan worden gezocht wanneer die niet als hoofdingang is gekozen.
Wat het eerste argument betreft, kan het volgende worden opgemerkt. Het onderzoek dat Eva Verona2 heeft gedaan naar de functies van corporatieve hoofdwoorden in bibliotheekcatalogi en nationale bibliografieën, onderstreept de geldigheid van dit argument.
De vraag welke rol een corporatie bij de totstandkoming van een werk heeft gespeeld, kan niet worden beantwoord wanneer niet daaraan voorafgaand duidelijk en eensluidend is gedefinieerd welke typen rollen tot de mogelijkheden behoren. Maar zelfs wanneer eenstemmigheid is bereikt over de criteria waarop de catalogusbouwer de keuze tussen primair of secundair hoofdwoord moet baseren, zal zich nog vaak het probleem voordoen dat de presentatie in de publikatie niet op die criteria zal zijn afgestemd.
Verona constateerde dat de meeste catalogusdeskundigen in de wereld corporatief auteurschap erkennen, maar tegelijkertijd maakt zij melding van 'the disappointing fact that, among the great number of cataloguing codes recognizing corporate authorship, it is scarcely possible to find even two which interpret the concept in the same way'.
Van internationale afstemming is nauwelijks sprake. Het concept corporatief auteurschap is in de AACR en in de RAK verschillend uitgewerkt. De toepassing van de twee regelcodes leidt in menig geval tot verschillend resultaat, zodat ook nu nog bij de internationale uitwisseling herhaaldelijk mutaties zullen moeten plaats vinden3.
Op grond van het voorgaande is de Commissie nog steeds van mening dat er onvoldoende nieuwe feiten en omstandigheden voorhanden zijn om terug te komen op de opvatting dat een corporatie niet als primair hoofdwoord wordt opgenomen (zie § K 44).
Behalve m.b.t. de keuzeregels t.a.v. de corporatie- en congresingangen zijn er ook problemen m.b.t. de vormregels ten gevolge van de samenhang van MARC 21 met AACR2/RDA.
Van belang is hier te vermelden dat een aantal van de voornaamste veranderingen die deel uitmaakten van de herziening van RT3 die leidde tot de 2e editie van dit werk in 1994, betrekking had op de vormregels van de corporatie-ingangen. Aan deze veranderingen, die een belangrijke afwijking inhielden van de geldende internationale regels, wijdt RT3 in de Inleiding de volgende toelichting:
Ontwikkelingen sedert 1981
In de inleiding tot de 1e druk van RT/CAT werd opgemerkt dat rond 1980 een goede basis voor het opstellen van vormregels voor corporaties ontbrak. Mede omdat in Nederland internationale oriëntatie van groot belang wordt geacht, is toen besloten om de nationale regels te baseren op de IFLA-standaard 'Form and structure of corporate headings' (FSCH). Dat gebeurde zonder veel enthousiasme, omdat van meet af aan werd vermoed dat toepassing van FSCH in bibliotheekcatalogi problemen zou geven. Inderdaad is in de jaren daarna meer en meer duidelijk geworden dat de regels te gecompliceerd en te arbeidsintensief waren en niet leidden tot de beoogde uniformiteit. Over dit onderwerp is in 1989, toen bekend werd dat in IFLA-verband een Revision Group zich opnieuw over FSCH zou gaan buigen, een nationale discussie ontstaan, die leidde tot de conclusie dat alleen een substantiële herziening soelaas zou kunnen bieden. In een poging om een breuk met de IFLA-regels te voorkomen zijn in mei 1990 herzieningsvoorstellen van de hand van A. Heijligers naar IFLA gestuurd. In de loop van 1992 werd bekend dat de Section on Cataloguing weinig voelde voor een 'radicale' revisie van FSCH. Al spoedig bleek dat de wel beoogde herziening zo marginaal zou zijn dat deze geen oplossing voor de gesignaleerde problemen zou bieden. De Hoofdcommissie Catalogiseren heeft daarom besloten de wijziging van de regels voor eigen rekening te nemen. Daarbij werd het volgende beoogd: 1. vereenvoudiging van de regels, zowel t.b.v. meer uniforme oplossingen als t.b.v. kostenbesparing door tijdwinst bij de catalogisering; 2. zo veel mogelijk inspelen op de zoekmogelijkheden van online catalogi, met de kanttekening dat - nu in steeds meer systemen op de namen van ondergeschikte geledingen afzonderlijk kan worden gezocht, ook als die in de catalogusingang niet voorop staan - tevens rekening kan worden gehouden met een blijvende behoefte aan hardcopy uitvoerprodukten waarbij een hiërarchische volgorde van naamsdelen van belang wordt geacht; 3. niet meer dan nodig afwijken van de internationale regels.
Vaststelling van ondergeschiktheid
Het meest problematisch in de regels van 1981 waren de criteria aan de hand waarvan moest worden gekozen tussen opnemen 'onder de eigen naam' of opnemen 'als ondergeschikte corporatie'. De kwestie van de 'ondergeschiktheid' draait om de vraag of een corporatie enkelvoudig en dus zelfstandig is, dan wel deel uitmaakt van een grotere organisatie, terwijl in het tweede geval tevens ondubbelzinnig moet worden vastgesteld welke de bovengeschikte corporatie is. Het bezwaar tegen het FSCH-systeem is dat beslissingen inzake ondergeschiktheid en de vorm van het hoofdwoord te sterk afhankelijk zijn gemaakt van het antwoord op vragen m.b.t. de formele (officiële) identiteit van de corporatie en dat catalografen vooral bij buitenlandse corporaties vaak niet in staat zijn die vragen met zekerheid te beantwoorden. Daarom is besloten om de criteria uit FSCH te vervangen door andere criteria, op basis waarvan gemakkelijker een antwoord op de genoemde vragen kan worden gegeven. Omdat catalografen bovendien beslissingen moeten kunnen nemen zonder de tijdrovende raadpleging van allerlei naslagwerken, is gekozen voor een systeem waarin de presentatie van de corporatienaam de hoofdrol speelt. Er zijn speciale regels ontwikkeld die dwingend aangeven welke catalogiseerconsequenties aan de verschillende presentatievormen verbonden zijn. Deze presentatieregels hebben vooral betrekking op potentieel gelede corporaties wier naam een geografische term bevat.
Het uitsluitend toetsen aan presentatiecriteria houdt uiteraard het risico in van catalogiseeroplossingen die niet overeenkomen met de formele werkelijkheid. Dit vormt echter geen doorslaggevend bezwaar, omdat dit euvel zich evenzeer bij de oude regels voordeed. De meerwaarde van de nieuwe methode is dat zij, mits consequent toegepast, tot een veel hoger niveau van consistentie zal leiden: meer gelijke oplossingen in gelijk(soortig)e gevallen.
Met de overgang op AACR2/RDA zouden we in Nederland t.a.v. de problemen van de naamsvormregels voor corporatie-ingangen terug bij af zijn. Dit probleem dient in zijn algemeenheid bekeken te worden door de instantie die zich met de overgang op RDA bezighoudt. Hier beperken we ons tot het probleem van de AACR2/RDA-regels voor zover die direct samenhangen met de structuur van de desbetreffende MARC 21-tags. Dat is eigenlijk alleen het geval bij de indicatoren van de X10/X11-tags.
Tags X10/X11, 1e indicator
De 1e indicator maakt o.a. onderscheid tussen particuliere corporaties en overheidscorporaties. RT3, V 101, sub 1 formuleert echter: Het onderscheid tussen particuliere en overheidscorporaties is vervallen en daarmee tevens het onderscheid tussen typische en atypische overheidscorporaties ('organs' versus 'non-organs'). Ook de bijzondere regels voor religieuze organisaties zijn vervallen. En sub 6 formuleert: De naam van de 'staat' als bovengeschikte corporatie wordt in het hoofdwoord niet meer vooropgeplaatst, maar als geografische kwalificatie toegevoegd. In de voorbeelden in de MARC 21-tabel van LC staat de naam van de staat regelmatig voorop, in overeenstemming met AACR2/RDA.
Tags X10/X11: NFC-indicator ontbreekt
Bij de tags X10/X11 ontbreekt een NFC-indicator. Bij de Input conventions voor deze tags formuleert de LC-MARC 21-tabel: Initial articles (e.g., Der) occurring at the beginning of name heading fields are usually omitted in most languages (except when the intent is to file on the article). Dit komt overeen met AACR2, 24.5A1.: Omit an initial article ... unless the heading is to file under the article (e.g., a corporate name that begins with an article that is the first part of the name of a person or place). In de nieuwste versie van RDA, 11.2.2.8 (update april 2012) luidt de regel echter: When recording the preferred name of a corporate body, include an initial article, if present. en is de AACR2-regel in status verlaagd tot alternative (wel blijft de LC- en PCC-praktijk bij dit alternative). Het lijkt redelijk te eisen dat MARC 21 op dit punt wordt aangepast aan RDA en dat de X10/X11-tags worden uitgerust met een NFC-indicator!
RDA stemt nu overeen met de desbetreffende bepaling van RT3:
Lidwoorden aan het begin van de corporatienaam worden weggelaten, tenzij deze integraal deel uitmaken van de naam van de corporatie.
Bij het sorteren krijgt een lidwoord dat wordt gehandhaafd de waarde van een sorteerspatie (vgl. RT/SORT § 6.03); het volgende woord fungeert dan als eerste sorteerwoord.
Overigens formuleert de MARC 21-tabel van LC zoals elders ook bij deze tags: Defined content designators identify the subelements occurring in corporate name fields constructed according to the generally accepted cataloging and thesaurus-building rules (e.g, Anglo-American Cataloguing Rules (AACR 2) ...4
1 Consider a work to emanate from a corporate body if it is issued by that body or has been caused to be issued by that body or if it is originated with that body.
2 Verona, Eva
Corporate headings : their use in library catalogues and national bibliographies : a comparative and critical study / by Eva Verona. - London : IFLA Committee on Cataloguing, 1975. - XIV, 224 p. - ISBN 0-903043-05-X
3 Overigens wordt automatische conversie eveneens bemoeilijkt doordat ook de regels voor de vorm van corporatienamen in beide regelcodes verschillen
4 Enige voorbeelden van verschillen tussen vormregels van RT3 en die van AACR2/RDA
AACR2 | RT3 |
---|---|
United States. Commission on Civil Rights | Commission on Civil Rights (Verenigde Staten) |
United Kingdom. Ministry of Defence | Ministry of Defense (Verenigd Koninkrijk) |
Korea. Embassy (The Hague) | Embassy of Korea (Den Haag) |
Catholic Church. Province of The Netherlands | RK Kerkprovincie in Nederland |
Blaue Adler (Vienna) | Der Blaue Adler (Wenen) |
Netherlands. Centraal Bureau voor de Statistiek | Centraal Bureau voor de Statistiek |